Claudie van Ginneken – www.eenzijdigrelatiesverbeteren.nl

We maken het allemaal mee in onze praktijk: mensen hebben een probleem met elkaar, denken daar veel over na, praten erover met anderen, maar praten niet mèt elkaar.

Onze eerste impuls als therapeut – en ook als medemens – is het advies het bespreekbaar te maken. Want, zo denken we, een relatie heb je samen, dus een relatieprobleem oplossen doe je ook samen. Toch is dat niet altijd de oplossing. Er zijn nogal wat situaties waarin je cliënt een goede reden heeft om niet met die ander te gaan praten.

  1. je cliënt heeft het geprobeerd en het heeft de zaak alleen maar erger gemaakt
  2. je cliënt is zó bang voor het gesprek dat dit leidt tot disfunctioneren (paniekaanvallen, hyperventilatie, dissociatieve verschijnselen, nachtmerries)
  3. er is een derde partij in het spel die door het gesprek schade kan lijden
  4. je cliënt wil de ander niet met het probleem belasten; hij vreest dat de ander niet sterk genoeg is om de confrontatie te doorstaan
  5. je cliënt heeft weinig contact met de ander en wil de schaarse tijd samen positief invullen
  6. je cliënt realiseert zich dat bij hemzelf een mug is uitgegroeid tot een olifant, en dat hij de oplossing van zijn probleem dan ook bij zichzelf moet zoeken en niet bij de ander
  7. je cliënt heeft voldoende zelfkennis om te beseffen dat hij niet in staat is het gesprek in goede banen te leiden (vanwege venijnige automatische reactieketens of juist een sterke behoefte aan harmonie en een teveel aan inschikkelijkheid bijvoorbeeld)
  8. de ander heeft je cliënt in het verleden mishandeld

1. Praten maakt het alleen maar erger

We kunnen deze gedachte beschouwen als een belemmerende overtuiging. Maar hoe zeker kunnen wij, als therapeut, ervan zijn dat de gedachte niet reëel is? Cliënten hebben vaak al erg veel geprobeerd en dus erg veel ervaring opgedaan. Zo was het bij Marian. Ze had nog maar zo weinig contact met haar zus en de contacten die er waren, waren gespannen. Ze had al een paar pogingen gedaan dit met haar zus te bespreken, telefonisch en persoonlijk, maar dat leverde niets positiefs op. Het gevoel van gemis werd alleen maar sterker na iedere poging. Dat beschouwde haar toenmalige therapeut als een belemmerende overtuiging. Na veel weerstand van Marian lukte het hem haar ervan te overtuigen dat het goed zou gaan als ze geheel onbevangen en heel duidelijk haar zus zou aanspreken.

“Ik geef heel veel om je en ik mis je.”, vertelde Marian haar zus.

“Ik heb het heel erg druk en ik heb geen tijd voor nog meer mensen in mijn leven.”, was haar zus’ reactie.

“Maar ik ben je zús…”

“En ik heb een druk sociaal leven en jij bent nou eenmaal niet zo sociaal. Dat kan ik niet voor je oplossen.”

Marians weerstand tegen het voorstel van haar therapeut was niet voor niets. Het was een heel zinnige vorm van zelfbescherming.

2. Ik krijg het al benauwd bij het idee

Sommige cliënten krijgen alleen al bij het voornemen om met de ander te gaan praten zulke hevige klachten, dat je je met recht kunt afvragen of uitpraten een goed idee is. Zelfs bij minder dan een concreet voornemen, alleen al bij de overweging met de ander te gaan praten, kan een cliënt het letterlijk benauwd krijgen. Of een van de vele spanningsklachten ontwikkelen die het leven erg zwaar maken, zoals migraine, slapeloosheid, hyperventilatie, nachtzweten, flauwtes, buikkramp, hartkloppingen of pijn op de borst. Hoe langer de overweging duurt, des te langer heeft je cliënt last van deze ondermijnende klachten. Als hij niet snel (binnen een sessie) geheel achter het plan kan staan, is het wellicht verstandiger die druk weg te nemen.

Je kunt hem namelijk ook laten weten dat het niet hoeft. Dat hij zelf mag beslissen of en eventueel wanneer hij met die ander wil gaan praten. Daarmee vergroot je zijn autonomie. Het overkomt hem nu minder. Hij pakt een stukje regie, ook al is het door de beslissing te nemen niet te gaan praten met die ander.

Neem het voorbeeld van Pieter, die al jarenlang een hevig conflict had met zijn volwassen dochter. Als hij ’s ochtends wakker werd, viel de gedachte dat hij (voor de zoveelste keer) het met haar moest proberen uit te praten over hem heen, en hapte hij letterlijk naar adem en had hij het gevoel dat hij stikte. Iedere ochtend weer. Hij moest met haar gaan praten; dat vertelde zijn omgeving hem heel nadrukkelijk.

“Je hoeft helemaal niets.”, was voor hem een bevrijdende boodschap. Er kwamen heel, heel veel tranen. Voor het eerst in 20 jaar had hij kunnen huilen, vertelde hij. Direct daarna was zijn stemming al milder, en kon hij ook weer liefdevol aan zijn dochter denken. Hij was bereid aan de relatie met haar te werken, maar wilde er niet meer over in gesprek met haar. Dat heeft hij ook niet gedaan en hoewel hun relatie daardoor een verboden gebied had, was hij tevreden over hun relatie en verdween zijn benauwdheid volledig.

3. Als ik hem erop aanspreek, wat betekent dat dan voor háár?

Met name bij problemen tussen schoonouders en schoonkinderen komt je nogal eens tegen dat een confrontatie uit de weg wordt gegaan omwille van de derde partij. Schoonouder en schoonkind kunnen wel elkaar aanspreken en bereid zijn verbale klappen te incasseren om de lucht te klaren, maar wat heeft dat voor effect op de persoon in het midden? Die komt – als kind van de één en partner van de ander – onvermijdelijk in een loyaliteitsconflict terecht. Die moet aanzien hoe een van beiden of zelfs allebei beschadigd raken als het gesprek geen positief verloop heeft. Als liefdevolle naasten willen de ouders of de partner hem of haar dit besparen. Dat ze hun relatieprobleem daardoor niet kunnen uitpraten nemen ze daarbij voor lief.

Barend had heftige negatieve gevoelens bij zijn schoonmoeder, en dat was wederzijds. Nu was Barend erg sociaalvaardig en het was voor hem dan ook nieuw dat er iemand was die hem echt helemaal niet zag zitten. En hij ergerde zich op zijn beurt aan allerlei details in het gedrag, de bewoordingen en het uiterlijk van zijn schoonmoeder. Liefst had hij haar eens rechtstreeks gevraagd wat haar probleem nou eigenlijk was. Als ze dan woedend zou worden, zou hij haar eens het een-en-ander vertellen en dat zou een opluchting zijn…. ware het niet dat zijn vriendin er ook nog was.

Zijn vriendin had een sterke behoefte aan harmonie. Ze vond het verschrikkelijk dat haar vriend en haar moeder elkaar niet mochten. “Waarom kunnen jullie niet gewoon normaal doen tegen elkaar?”, was haar devies. Barend hield zielsveel van zijn vriendin en het deed hem veel pijn te zien hoe zij leed onder de wrijvingen. Hij wilde haar dit verdriet besparen, en die wens was sterk genoeg om de kracht te hebben op een veilige afstand te blijven van zijn schoonmoeder en intussen eenzijdig te werken aan verbetering van hun schoonrelatie.

Het is natuurlijk mogelijk dat bewust of onbewust ook de angst heeft meegespeeld dat als het tot een polarisatie zou komen, zijn vriendin uiteindelijk niet voor hem zou kiezen. Ook die overweging is natuurlijk aan de cliënt zelf, en kan een reden zijn om niet in gesprek te gaan met de ander.

4. Dat trekt ze niet

Dan zijn er de gevallen waarin de cliënt wel een confrontatie aan wil gaan, maar zich zorgen maakt over het draagvlak van de ander. Dat kan een reële zorg zijn bij ernstige lichamelijke of geestelijke aandoeningen, of tijdens een sterfproces.

Zo ging Matthijs gebukt onder negatieve gevoelens en gedachten over zijn moeder, die al sinds zijn jeugd een alcoholprobleem had en vele depressies had doorgemaakt. Hij kon niet inschatten hoe zij zou reageren, als hij met haar over hun relatie zou praten. Zou ze voldoende veerkracht hebben om op zijn woorden te reageren? Of zou ze overspoeld worden door schuldgevoel, somberheid, frustratie of eenzaamheid? Zou ze opnieuw een poging doen uit het leven te stappen?

5. Quality time

Ook is het mogelijk dat er niet zo vaak contact is tussen je cliënt en de ander. Je cliënt wil in dat geval wellicht de tijd samen op een positieve manier invullen, en niet de zeldzame contactmomenten ‘bederven’ met een pijnlijk gesprek.

Rabia had haar zus al een aantal jaar niet gezien. Toen haar zus in het land was, wilde Rabia met haar in gesprek om een aantal zaken uit hun jeugd, waar zij erg onder leed, eindelijk eens openlijk aan te kaarten. Ze vreesde echter dat dit een sterk stempel zou drukken op de herinnering die zij en haar zus zouden hebben aan hun ontmoeting. Een volgende ontmoeting zou pas jaren later plaatsvinden, en al die tijd zouden hun gedachten aan elkaar bepaald worden door de confrontatie die Rabia in gedachten had. Rabia besloot haar zus niet te confronteren, maar zich te richten op de positieve gemeenschappelijke herinneringen die er ook waren. De negatieve aspecten van de relatie verhielp Rabia doeltreffend door eenzijdig aan de relatie te werken.

6. Schaamte over de mug die een olifant werd

Als ze erover vertelt, schiet ze zelf in de lach. Het lijkt zo onnozel! Toch ergert Yvonne zich al bijna 20 jaar aan die kleine dingetjes. Dat hij telkens al wegfietst als zij net opstapt. Dat hij steeds een half wiel voor haar fietst. Dat hij naar binnen loopt terwijl zij haar fiets nog in het schuurtje aan het zetten is. Ze vertelt zichzelf dat haar ergernis nergens op slaat, maar telkens wanneer hij weer vrolijk wegfietst terwijl zij de spullen op de fiets hijst groeit die weer een stukje. Ze vindt het gewoon bloedirritant!

Soms laait Yvonnes irritatie op. Dan vindt ze hem egocentrisch en een haantje. Onder haar boosheid blijken angst en verdriet te liggen: ze voelt zich soms ineens zo in de steek gelaten, als een klein kind dat is achtergelaten en naarstig achter de ander aan holt.

Dit stukje van Yvonne heeft behoefte aan heel veel bevestiging. Ze heeft het nodig sterk te ervaren dat Frans er voor haar is en dat ze met elkaar verbonden zijn, ook als Frans niet bij haar is. Tegelijk wil ze hun fietsgedrag niet bespreken met Frans, want ze schaamt zich over het onnozele puntje dat voor haar symbool is geworden voor iets heel wezenlijks. Ze realiseert zich dat dit probleem niet bij Frans zit, maar bij haarzelf en ze wil dan ook zelf de verantwoordelijkheid nemen en het oplossen. Zelf.

Ze weet de relatie eenzijdig te verbeteren en is verrast als hun fietsgedrag plotseling veranderd blijkt te zijn. Soms fietst Frans al voor haar weg en dat vindt ze prima. En laatst betrapte ze zichzelf erop dat zíj degene was die al wegfietste. Ze is snel afgestapt.

En Frans? Die vindt dat heerlijk: “Nu hoef ik niet steeds de kar te trekken!”

7. Ik kan het echt niet

Is het een belemmerende overtuiging als je cliënt zegt dat hij een gesprek met die ander niet op een goede, constructieve manier kan laten verlopen? Of is dat een gezonde portie zelfkennis?

In beide gevallen is het heel onwaarschijnlijk dat het gesprek een positief verloop zal hebben. En bovendien kan je cliënt best gelijk hebben dat hij niet beschikt over de vermogens die nodig zijn om het gesprek in goede banen te leiden. Misschien heeft hij zicht op een opvliegende kant in zichzelf die jij nog niet kent. Misschien weet hij uit ervaring dat hij in dat soort situaties zich zo naar voelt, dat hij er alles aan doet die ander weer gunstig te stemmen – ook als daar een flinke portie zelfverloochening voor nodig is. Of heeft hij vergelijkbare situaties meegemaakt waarbij hij echt voor 100% zijn best heeft gedaan, maar die toch helemaal uit de hand liepen.

Zoals Renate zichzelf dwong tot een gesprek met haar broer na een opeenstapeling van irritaties over zijn doelgerichte besluitvaardige opstelling omtrent de regelzaken voor hun bejaarde moeder.

Op advies van haar surfvriendinnen beval ze zichzelf een goed, constructief gesprek met hem aan te gaan. Renate had haar vriendinnen steeds verteld dat ze het echt niet durfde, dat ze het niet kon, dat dat niet goed zou gaan. Maar haar vriendinnen drongen aan.

“Want”, zo had een van haar vriendinnen haar verzekerd, “als er een grote golf op je afkomt en je blijft staan, dan spoel je weg. Maar duik je erin, dan kom je binnen een paar tellen achter de golf veilig boven.”

In het nieuwe huis van hun moeder legde Renate aan haar broer uit wat bepaalde uitspraken van hem voor effect hadden op haar. Ze vroeg hem of ze op een andere manier, en gezamenlijk, de beslissingen zouden kunnen nemen . Een ijzige stilte volgde. Hun zus sprong vervolgens in de bres voor haar broer en Renate was met stomheid geslagen. Letterlijk. Haar broer veegde de vloer met haar aan en haar zus deed dat nog eens dunnetjes over.

Is het dan wel zo verstandig je cliënt ervan te overtuigen dat hij of zij het wel kan? Is je cliënt niet de grootste deskundige als het gaat over zijn eigen kunnen? Is het niet minstens het overwegen waard of de gedachte gegrond is? Het gesprek aangaan kan later ook nog, wanneer je cliënt wel beschikt over de vermogens en het zelfbeeld die nodig zijn om succesvol met de ander in gesprek te gaan.

8. Ik wil niets meer met hem – ook geen last meer van hem hebben

Daarnaast kan het een heel legitieme keuze van je cliënt zijn om het contact met de ander te minimaliseren. Denk bijvoorbeeld aan familierelaties waarbinnen in het verleden mishandeling of misbruik heeft gespeeld.

Of er nog contact is of niet, het is heel begrijpelijk als het slachtoffer niet in gesprek wil met de dader. Toch kan hij of zij nog gebukt gaan onder de verstoorde relatie. Ook in deze gevallen is het van belang dat de relatie verbetert, al is het maar om vervolgens te kunnen loskomen van de ander.

Zo had Emma decennialang angsten en spanningen gehad bij de herinnering aan het misbruik door haar oom. Ze wilde hem nooit meer zien – maar ook dat loste haar probleem niet op. Toen ik haar voorstelde de relatie juist te verbeteren, om die vervolgens te kunnen beëindigen gaf dat wel verwarring. Waarom zou je een relatie verbeteren met iemand van wie je juist af wilt? Achteraf is Emma erg blij dat ze begonnen is aan het eenzijdig verbeteren van de relatie. Ze heeft het misbruik en de relatie met haar oom nu achter zich gelaten. Voor het eerst sinds haar jeugd denkt ze soms wekenlang niet meer aan hem. Eindelijk voelt ze zich vrij.

Dit alles zijn voorbeelden van situaties waarin je je cliënt waarschijnlijk niet helpt wanneer je aandringt op een gesprek met de ander. Er zijn mogelijk nog veel meer situaties te bedenken, en ik ben benieuwd welke jij, als lezer, nog kunt bedenken. Laat je het me weten?

[Namen en andere persoonlijke cliëntgegevens zijn omwille van de discretie gefingeerd.]